NLP MILTONMODEL IN SCHEMA: TAALPATRONEN
I. Primaire processen
A. Weglatingen
- Nominalisaties
- Ongespecificeerde werkwoorden
- Vergelijkende weglating
- Ongespecificeerde referentie
- Eenvoudige weglating
B. Vervormingen
- Causale koppeling
- Gedachtenlezen
- Bronloze vermelding
- Complexe equivalentie
C. Generalisaties
- Universele hoeveelheidswoorden
- Modale operatoren
II. Secundaire processen
I. Vooronderstellingen
- Bestaan
- Mogelijkheid
- Oorzaak-gevolg
- Bijzin van tijd
- Rangtelwoorden
- Gebruik van ‘of’
- Bewustzijnspredicaten
- Bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden
- Werkwoorden en bijwoorden die een tijdsverloop aangeven
- Becommentariërende bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden
II. Indirecte ontlokkingspatronen
- Ingesloten opdrachten
- Analoge markering
- Ingesloten vraag
- Negatieve opdrachten
- Gesprekspostulaten
- Dubbelzinnigheid
· Fonetische dubbelzinnigheid
· Syntactische dubbelzinnigheid
· Betrekkingsdubbelzinnigheid
· Interpunctiedubbelzinnigheid
III. Patronen in metaforen
- Overtreding van selectiebeperkingen
- Citaten
A. WEGLATINGEN
1. Nominalisaties:
Proceswoorden waarvan in de loop van de tijd zelfstandige naamwoorden zijn gevormd. Voorbeelden: carrière, ervaring en aanwezigheid. Nominalisaties laten een groot deel van de informatie weg. Als ik tegen Esther zeg dat ze veel kennis heeft, dan heb ik weggelaten wat ze weet, hoe ze dat weet etc. Nominalisaties zijn zeer effectief in communicatie, omdat ze de spreker de mogelijkheid geven om vaag te blijven. Hierdoor is de ander genoodzaakt om in zijn eigen ervaringen te zoeken. Het gebruik van nominalisaties geeft de communicator de mogelijkheid om krachtige instructies te geven. Dat kan zonder het risico te lopen dat er iets wordt gezegd dat in tegenstrijd is met de interne ervaringen van de ander. Milton Erickson’s hypnotisch taalgebruik zit vol met nominalisaties.
2. Ongespecificeerde werkwoorden:
afvragen, denken, voelen, ervaren en begrijpen. Geen enkel werkwoord is volledig gespecificeerd, maar werkwoorden kunnen wel in meer of mindere mate gespecificeerd zijn. De zin “Ik denk dat het waar is” (V, A of K?) is minder gespecificeerd dan “Ik voel dat dit waar is”. In de laatste zin zijn wij geïnformeerd over hoe de persoon denkt. Als ik zeg “ik wil dat je leert” gebruik ik een ongespecificeerd werkwoord, omdat ik niet toelicht hoe ik wil dat je leert of wat je leert. Er wordt wederom veel informatie weggelaten waardoor de ander op zijn eigen wijze invulling kan geven.
3. Vergelijkende weglating:
Er wordt een vergelijking gemaakt en er wordt weggelaten met wie of wat er wordt vergeleken. Voorbeeld: “Als je meer van het geleerde toepast, zal je nog succesvoller zijn.”
4. Ongespecificeerde referentie:
Het zelfstandig naamwoord wordt niet nader gespecificeerd. Voorbeeld: “sommige mensen in deze zaal kunnen emotioneel worden” of “het is bekend dat mensen in staat zijn boeken te lezen en veranderingen door te maken” of “je kunt een zekere lichamelijke sensatie ervaren”. Opmerkingen als deze geven de luisteraar de mogelijkheid om de weglating zelf in te vullen op een voor hun relevante manier.
5. Weglating:
het geheel weglaten van informatie. Voorbeeld: “ik heb jouw e-mailtje pas beantwoord.” De communicator kan bewust gebruik maken van weglating zodat de ander het op zijn eigen wijze kan invullen.
B. VERVORMINGEN
1. Causale koppeling (oorzaak-gevolg):
en terwijl je….zal je; zoals…zal je ook…; gedurende, voor, achter, volgend, wanneer, en terwijl je…zult…., terwijl, gedurende, voor, achter, volgend en wanneer. Voorbeeld: “Terwijl je jouw ogen langzaam dicht doet, raak je met elke ademhaling meer ontspannen.”
2. Gedachtenlezen:
“je zult je afvragen wat het is dat deze opleiding zo bijzonder voor jou maakt…” (zelfs als je je dit niet aan het afvragen was, is de kans groot dat dit nu wel het geval is). Het mag niet te specifiek zijn, anders zit je er vaker naast. Algemene uitspraken over wat de ander zou kunnen denken, ondersteunen de ervaringen en leiden deze in bepaalde banen. Veel gebruikte techniek bij ‘cold reading’ (Astro-tv, Char enzovoort).
3. Bronloze vermelding:
Voorbeeld: “het schijnt te gaan regenen vanmiddag”. Veel gebruikte techniek in discussies, bijvoorbeeld “het is een bekend feit dat…” Deze techniek wordt veel gebruikt door onder anderen Matthijs van Nieuwkerk.
4. Complexe equivalentie:
Twee elementen worden gelijkgeschakeld. A = B. “Dat je hier zit vandaag betekent dat je nieuwsgierig bent.”
C. GENERALISATIES
1. Universele hoeveelheidswoorden:
een serie woorden die een universele generalisatie zijn, zoals: iedereen, altijd, alles, elke. Voorbeeld: “Elk nadeel heeft een voordeel”.
2. Modale operatoren:
een hulp(werk)woord dat kleur geeft aan het hoofdwerkwoord, waarbij er een mogelijkheid of noodzakelijkheid wordt geïmpliceerd. Voorbeeld: moeten, zullen, willen, kunnen, hopen, proberen en mogen. “Dat kun je leren…”
Modale operatoren van mogelijkheid kunnen heel nuttig zijn. Als je zegt dat de ander iets kan doen, krijgt diegene ook toestemming om dat te doen, zonder dat er iets hoeft te worden geforceerd. Mensen reageren doorgaans op zo’n suggestie door het toegestane gedrag ook werkelijk te gaan vertonen. Ze worden op zijn minst gedwongen om erover na te denken. “Je kunt jouw ogen dicht doen zodat je je nog beter kunt ontspannen” nodigt uit om jouw ogen dicht te doen. “Je kunt jouw ogen niet meer opendoen” is een rechtstreekse suggestie, waarbij de ander als het ware uitgenodigd wordt die uitspraak te ontkrachten.