VISUELE SUBMODALITEITEN
zelf in of uit beeld
hoog in beeld of laag in beeld
links, centraal of rechts in beeld
panoramisch of omkaderd
kleur of zwart/wit
kleuren pastel of primaire kleuren
helderheid
groot of klein
afmetingen van het centrale voorwerp
dichtbij of veraf
dimensionaliteit (2 of 3 dimensies)
intensiteit van de kleur
contrast
kort of lang
tweedimensionaal of driedimensionaal
één beeld of meerdere beelden
horizontaal of verticaal
scherp of onscherp
transparant of ondoorzichtig
schitterend of dof
contrastrijk of egaal
stilstaand of bewegend
licht of donker
snel of langzaam
film, stilleven of dia’s
gezichtspunt (bovenuit/opzij/onderen)
voorgrond / achtergrond
plaatsing
vorm
tunnelvisie
lichtbron
woorden of beelden
AUDITIEVE SUBMODALITEITEN
onderbroken / continu
timbre
geluidskenmerken (zwaar, zacht)
aantal
interne / externe bron van geluid
volume (hard of zacht)
locatie
duur
tijd
van links, voren of rechts
van onder of boven
kakofonisch, meerstemmig of eenstemmig
echo of gedempt
van binnen of van buiten
afstand van subject
markeringen
toonhoogte (hoog of laag)
ritme, tempo (snel of langzaam)
mono of stereo
helderheid (helder of krakend)
achtergrond of voorgrond
pauzes
contrast
KINESTHETISCH SUBMODALITEITEN
langdurig, kort of ritmisch
hoe groot is het gebied?
intens of oppervlakkig?
pijn, spanning of druk?
ruw of zacht?
nat of droog?
kriebelen, jeuken, bijten
intermitterend (kloppend, bonzend)
snelheid of beweging
locatie in het lichaam
innerlijke structuur
spierspanning
druk
beweging
frequentie
warm of koud
duur tijd
druk
vochtigheid
volgorde
prikkeling
scherp of dof
druk
intensiteit
temperatuur